Oefening in eschatologie 5
Terugblik
We hebben met veel aandacht gekeken naar Daniël 2 en 7. Daniël 2 verwacht voor de tijd van het Romeinse rijk de komst van Gods Koninkrijk dat zich wereldwijd verspreidt. Daniël 7 sluit zich daar in zekere zin bij aan, maar komt daarbij ook nog eens met de hemelse gestalte van de Mensenzoon. In Daniël 7 worden we voor het eerst geconfronteerd met een vijandige koning die God en Israel kwaad wil aandoen. Deze koning zou ten tijde van het vierde rijk opduiken. De draad van deze vijandelijke koning wordt opgepakt in de volgende hoofdstukken van Daniël. Ondertussen wordt de verwachting van Gods Koninkrijk en de Mensenzoon door de Heere Jezus – althans voor een deel – vervuld. Jezus vereenzelvigt zich met de Mensenzoon en kondigt de nabijheid aan van Gods Koninkrijk. Als we merken – na de Hemelvaart van Jezus – dat de Mensenzoon terugkomt en als de Heere Jezus ons in het Onze Vader leert bidden ‘Uw Koninkrijk kome’, leren we te spreken over het reeds en het nog niet. In Daniël 8 en 9 stuitten we op ‘de verwoestende gruwel’. Het blijkt een begrip waarmee God de eindtijd en wel in het bijzonder de tegenstander aanduidt. Tot onze verrassing merken we op dat deze tegenstander van God en Zijn volk opduikt in het derde, het Griekse rijk.
Vooruitblik We gaan Daniël 10 en 11 lezen. We blijven dus nog even in Daniël. Daniël 10 en 11 horen bij elkaar. Eerst willen we van u vragen deze hoofdstukken door te lezen en een aantal vragen zelf te beantwoorden. Van vier antwoorden is de eerste letter een letter voor de code die u beneden kunt invullen. Als de code goed is ingevuld kunt u naar het verhaal dat achter Daniël 10 en 11 ligt. Succes!
De vijfde oefening
De vijfde oefening in eschatologie beperkt zich tot Daniël 10 en 11. In Daniël 10 ontmoeten we een hemelse verschijning die veel wegheeft van een bekende Persoon. Om die reden lezen we ook een deel van Openbaring 1. We zitten in de overgang van het Medisch/Perzische rijk naar het Griekse rijk. In het Griekse rijk staat de vijandelijke vorst op die van alles onderneemt tegen het heiligdom van God in Jeruzalem en het volk van God.
Daniël 10:4-10 en 14-21
4 Op de vierentwintigste dag van de eerste maand bevond ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris.
5 Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man, gekleed in linnen, Zijn heupen omgord met het fijne goud uit Ufaz.
6 Zijn lichaam was als turkoois, Zijn gezicht als het uiterlijk van de bliksem, Zijn ogen als vuurfakkels, Zijn armen en Zijn voeten als de glans van gepolijst koper en het geluid van Zijn woorden als het geluid van een menigte.
7 Ik, Daniël, ik alleen zag dat visioen, maar de mannen die bij mij waren, zagen dat visioen niet. Er viel echter een grote verschrikking op hen en zij sloegen op de vlucht om zich te verbergen. (..)
----------------------
14 Ik ben gekomen om u inzicht te laten krijgen in wat uw volk in later tijd zal overkomen, want er is nog een visioen voor die dagen. 15 Toen hij in deze bewoordingen met mij sprak, hield ik mijn gezicht naar de aarde gericht en verstomde.
16 Maar zie, Iemand, Die leek op de mensenkinderen, raakte mijn lippen aan. Toen opende ik mijnmond en ging spreken. Ik zei tegen Hem Die tegenover mij stond: Mijn Heere, vanwege het visioen hebben mij weeën overvallen, zodat ik geen kracht meer overheb.
17 Hoe kan de dienaar van deze mijn Heere dan spreken met U, mijn Heere? Want wat mij betreft, van nu af aan is er geen kracht meer in mij aanwezig en is er geen adem in mij overgebleven.
18 Toen raakte Hij Die het uiterlijk had als van een mens, mij opnieuw aan en Hij versterkte mij.
19 Hij zei: Wees niet bevreesd, zeer gewenste man! Vrede zij u. Wees sterk, ja, wees sterk. Terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt en ik zei: Laat mijn Heere spreken, want U hebt mij versterkt.
20 Toen zei hij: Weet u waarom ik naar u toe ben gekomen? Nu zal ik terugkeren om tegen de vorst van Perzië te strijden. En zodra ik vertrokken ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen.
21 Ik zal u echter vertellen wat is opgetekend in het boek van de waarheid – al maakt niet één zich met mij sterk tegen hen, behalve uw vorst Michaël.
Daniël 11:29-45
29 Op de vastgestelde tijd zal hij terugkeren en tegen het zuiden oprukken, maar het zal niet zijn zoals de eerste of zoals de laatste keer.
30 Er zullen schepen van de Kittiërs tegen hem komen en hij zal terugschrikken. Hij zal terugkeren en toornen tegen het heilige verbond en hij zal zijn eigen wil ten uitvoer brengen. Hij zal, terwijl hij terugkeert, op hen letten die het heilige verbond verlaten. 31 Dan zullen er uit hem krachtige armen voortkomen. Die zullen het heiligdom en de vesting ontheiligen en het steeds terugkerende offer wegnemen en de verwoestende gruwel opstellen. 32 En hen die goddeloos handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen. Het volk echter, zij die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zij zullen hun wil ten uitvoer brengen. 33 De verstandigen onder het volk zullen velen onderwijzen. Zij zullen struikelen door zwaard en vlam, door gevangenschap en beroving – dagenlang. 34 Wanneer zij struikelen, zullen zij met weinig hulp geholpen worden. Velen zullen zich echter met vleierijen bij hen voegen. 35 Van de verstandigen zullen er struikelen, om hen te louteren, te reinigen en zuiver wit te maken, tot de tijd van het einde, want het wacht nog tot de vastgestelde tijd. 45 En hij zal de tenten van zijn paleis tussen de zeeën opzetten, bij de berg van het heilig Sieraad. Dan zal hij tot zijn einde komen, en geen helper hebben.
Openbaring 1:10-15
10 Ik was in de geest op de dag des Heeren en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, 11 die zei: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, en: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea.
12 En ik keerde mij om, om de stem te zien die met mij had gesproken. En toen ik mij had omgekeerd, zag ik zeven gouden kandelaren.
13 En te midden van de zeven kandelaren zag ik Iemand Die op de Zoon des mensen leek, gekleed in een gewaad tot op de voeten, en op de borst omgord met een gouden gordel;
14 en Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam, 15 en Zijn voeten waren als blinkend koper, gloeiend gemaakt in een oven, en Zijn stem klonk als het geluid van vele wateren.
De vijfde vraagstelling
Lees Daniël 10 en 11 en wil antwoord geven op de volgende vragen.
1. Daniël ziet de verschijning van een Man in linnen. Hij vertoont grote overeenkomsten met
de verschijning van de Heere Jezus aan Johannes op Patmos. Op wie lijkt de verschijning
van de Heere Jezus in Openbaring 1:13? Dat samengestelde woord wordt soms – Daniël
7:13 – ook kort geschreven.
2. Op welke manier worden we verder nog bepaald bij de Mensenzoon in Daniël 10? Denk
aan het bijwoord ‘als’ (2x). Vind je dat overtuigend dwz. de gelijkstelling ‘als een mens’ =
de Mensenzoon?
3. Op welke – twee manieren – is de Mensenzoon betrokken bij de Bijbelse
toekomstverwachting?
4. In de eerste verzen van Daniël 11 merken we dat het Medisch/Perzische rijk zal worden
afgewisseld met het Griekse rijk. De vijandige vorst – die later in het derde, het Griekse rijk
aan de macht komt – is een zekere Antiochus Epiphanes IV. Met welke term wordt het
kwaad in Daniël 11:31 aangeduid, dat deze Syrische vorst God en Zijn volk aandoet?
5. Op welke manier hoort u in de tekst dat er mensen zijn die trouw blijven aan het geloof,
maar ook die ontrouw zijn.
6. Welke rol spelen de verstandigen?
7. Wordt uit de tekst ook duidelijk hoe het afloopt met de Griekse vorst Antiochus Epiphanes
IV? Hoe loopt het met hem af?
De zesde oefening
De zesde oefening in eschatologie beperkt zich tot Daniël 12. Als we Daniël 12 lezen blijkt het opnieuw over de verwoestende gruwel te gaan. In zekere zin is dit verrassend omdat de dood van de vijandelijke vorst aan het eind van Daniël 11 vermeld wordt. We proberen een passende verklaring te vinden voor de verwisseling van het Wereldrijk.
Daniël 12
1 In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek.
2 En velen van hen die slapen in het stof van de aarde, zullen ontwaken, sommigen tot eeuwig leven, anderen tot smaad, tot eeuwig afgrijzen.
3 De verstandigen zullen blinken als de glans van het hemelgewelf, en zij die er velen rechtvaardigen, als de sterren, voor eeuwig en altijd.
4 Maar u, Daniël, houd deze woorden geheim en verzegel dit boek tot de tijd van het einde. Velenzullen het onderzoeken en de kennis zal toenemen.
5 En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden twee anderen, de één hier op de oever van de rivier, en de ander aan de overkant op de oever van de rivier.
6 De één zei tegen de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond: Hoelang duurt het nog voordat er een einde komt aan deze wonderlijke dingen?
7 Toen hoorde ik de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft: Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze dingen een einde komen.
8 Ik echter, ik hoorde het wel, maar ik begreep het niet. En ik zei: Mijn Heere, wat zal het einde hiervan zijn?
9 Toen zei Hij: Ga heen, Daniël, want deze woorden blijven geheim en verzegeld tot de tijd van het einde.
10 Velen zullen gereinigd, zuiver wit gemaakt en gelouterd worden. De goddelozen echter zullen goddeloos handelen en geen enkele van de goddelozen zal het begrijpen, maar de verstandigen zullen het begrijpen.
11 Van de tijd af dat het steeds terugkerende offer weggenomen zal worden en de verwoestende gruwel opgesteld zal zijn, zijn het duizend tweehonderdnegentig dagen.
12 Welzalig is hij die blijft verwachten en duizend driehonderdvijfendertig dagen bereikt.
13 Maar u, ga heen tot het einde, want u zult rusten, en u zult opstaan in uw bestemming, aan het einde van de dagen.
De zesde vraagstelling.
Lees Daniël 12 en wil de vragen beantwoorden. Om een verklaring te vinden voor de wisseling van het wereldrijk – de vijandige koning verschijnt niet in het vierde maar derde wereldrijk – zijn drie zaken opgevallen.
a. De verwachting in Daniël 7:26,27 verschilt van die in Daniël 8:14
b. Nadat de vijandelijke koning dood is (Daniël 11:45) is opnieuw sprake van de verwoestende gruwel. (Daniël 12:11)
c. De verwoestende gruwel wordt door de Heere Jezus in Marcus 13:14 en Mattheüs 24:15 opgepakt en op de toekomst geprojecteerd.
1. We keren nog even terug naar de verwisseling van het vierde in het derde rijk. Tijdens
welk rijk zou de vijandelijke vorst optreden? Maar voor welk rijk staat de geitenbok in
Daniël 8? In dat rijk treffen we de vijandige vorst aan van Daniël 11.
2. De vijandelijke koning verschijnt volgens Daniël 8 en 11 dus tijdens het derde, het Griekse
rijk en niet het vierde, het Romeinse rijk. Toch zou de vijandelijke vorst volgens Daniël 7
t.t.v. het vierde rijk verschijnen. Hoe zit dat? Tot welke verklaring van de Rijkswisseling
brengen bovenstaande zaken u?
Welke drie/vier variaties voor de 3.5 jaar durende eindtijd geeft de HEERE in Daniël 12.
Wat zeggen die tijdsaanduidingen feitelijk?
3. Waarom hebben goddeloze mensen geen idee van de eschatologie?
4. Wat zijn zaken in Daniël 12 die u ervan overtuigen dat we ditmaal mogelijk met de ‘echte
eindtijd‘ te maken hebben?
5. Waarom besteedt de HEERE zoveel aandacht aan de vraag naar het Hoelang? Wil de
HEERE de gelovigen schrik aanjagen of juist geruststellen?
De eerste letter van het antwoord is de code-letter. De letter is