Oefening in eschatologie 9 en 10
Terugblik
Tot nu toe loopt het spoor van de verwoestende gruwel vrij probleemloos vanuit het boek Daniël via de Heere Jezus naar de eschatologie van de apostel Paulus. Vanuit het boek Daniël ontvangen we een helder profiel van wat de term voorstelt. Van de voorlopige vervulling van de profetieën van Daniël in de tijd van Antiochius Epiphanes IV komen we bij de definitieve vervulling van de verwoestende gruwel die in Daniël 12 wordt uitgetekend. Die draad wordt inderdaad door de Heere Jezus opgepakt door hem op de toekomst te projecteren. Tegen het eind van de tijd verwacht de Heere de komst van de verwoestende gruwel, die wij beter kennen onder de naam de antichrist. Het feit dat de Heere deze persoon echter aanduidt met de term de verwoestende gruwel betekent dat Hij opzettelijk de link legt met het boek Daniël en ons op het hart drukt daar eens goed naar te kijken. Ook de apostel Paulus blijkt met zijn idee – dat de geloofsafval en de komst van de wetteloze mens voorafgaat aan de terugkomst van de Heere Jezus – uit te gaan van dezelfde eschatologische hoofdlijnen.
Vooruitblik
We zijn benieuwd of Johannes – in de eschatologie die hij met ons deelt – uitgaat van een vergelijkbare toekomstverwachting. Het is natuurlijk niet ‘de eschatologie van Johannes’, maar die van de Heere Jezus Die deze visie communiceert met de apostel Johannes. Openbaring 1:1 Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te laten zien wat spoedig moet geschieden, en Hij heeft die door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven. Omdat Christus Zelf een eschatologie heeft afgegeven en ook de inspiratiebron van de apostel Paulus is, menen we toch vrijmoedig van de eschatologie van de Heere Jezus en van Paulus en van Johannes te mogen spreken. Hoewel we later zullen zien dat ook de eschatologie van Ezechiël doorsijpelt in die van de Heere Jezus – en ook in die van Johannes – kunnen we toch ook die van Daniël zonder veel moeite traceren in het boek Openbaring. We zijn inmiddels wel gewend geraakt aan de relatieve vrijheid die de apostelen zich permitteren – bijvoorbeeld bij de naam die zij aan de verwoestende gruwel geven – bij de eigen benadering van de toekomstverwachting. We prijzen ons gelukkig dat de overeenkomsten dermate helder zijn dat we van een vergelijkbare eschatologie kunnen spreken, terwijl we de verschillen juist kunnen waarderen omdat ze ook weer nieuwe nuances laten zien. Bij de oefening werken we opnieuw met de vorming van een vierletterige code die de toegang moet verschaffen tot het achterliggende verhaal.
De negende oefening
De negende oefening in eschatologie raakt het boek Openbaring, in het bijzonder de ontsluiting van de zeven zegels. In de hemel is namelijk een boekrol die met zeven zegels gesloten is. Gelukkig kan de Heere Jezus – Die in de hemel is – de zegels verbreken. Met elk zegel begint er een nieuwe fase in de geschiedenis, zo lijkt het. Het openen van het eerste zegel begint in Openbaring 6. De aandacht gaat vooral uit naar het zevende zegel dat ook weer onderverdeeld is in zeven bazuinen en tenslotte drie weeën. Eind Openbaring 11 klinkt de laatste bazuin en breekt Gods Rijk aan op aarde. Omdat Openbaring 12 en 13 er niet los van gezien kunnen worden – omdat die twee hoofdstukken ook inzicht geven in weer een ander aspect van de eindtijd – nemen we die er ook bij.
Openbaring 6:1-17
1 En ik zag hoe het Lam het eerste van de zegels opende en ik hoorde een van de vier dieren met een stem als van een donderslag zeggen: Kom en zie!
2 En ik zag en zie, een wit paard, en Hij Die erop zat, had een boog. En Hem was een kroon gegeven en Hij trok uit, overwinnend en om te overwinnen.
3 En toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie!
4 En een ander paard, dat rood was, trok uit, en aan hem die erop zat, werd macht gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven.
5 En toen het Lam het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie, een zwart paard, en hij die erop zat, had een weegschaal in zijn hand.
6 En ik hoorde te midden van de vier dieren een stem zeggen: Een maat tarwe voor een penning en drie maten gerst voor een penning. En breng de olie en de wijn geen schade toe.
7 En toen het Lam het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie!
8 En ik zag, en zie: een grauw paard en die erop zat, zijn naam was de dood, en het rijk van de dood volgde hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard, met honger, met de dood en door de wilde dieren van de aarde.
9 En toen het Lam het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren omwille van het Woord van God, en omwille van het getuigenis dat zij hadden.
10 En zij riepen met luide stem: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?
11 En aan ieder van hen werd een lang wit gewaad gegeven. En tegen hen werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders, die evenals zij gedood zouden worden, volledig zou zijn geworden.
12 En ik zag toen het Lam het zesde zegel geopend had, en zie, er kwam een grote aardbeving, en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed,
13 en de sterren van de hemel vielen op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt als hij door een harde wind wordt geschud.
14 En de hemel week terug als een boekrol die wordt opgerold. En alle bergen en alle eilanden werden van hun plaats gerukt.
15 En de koningen van de aarde, de groten, de rijken, de oversten over duizend, de machtigen en alle slaven en vrije mensen verborgen zich in de grotten en tussen de rotsen in de bergen.
16 En zij zeiden tegen de bergen en de rotsen: Val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam.
17 Want de grote dag van Zijn toorn is aangebroken en wie kan dan staande blijven?
De negende vraagstelling.
Lees Openbaring 6 en wil antwoord geven op de volgende vragen.
1. Hoeveel – van de zeven – zegels worden verbroken in Openbaring 6?
2. Wat is jouw indruk van de eerste ruiter met de kroon op het witte paard die overwinnend
rondtrekt op aarde. Kun je zeggen – als je let op de volgende verzen – dat hij vrede bracht?
Wie is het?
3. Wat is jouw indruk van de drie andere paarden en ruiters? Staan die sympathiek
tegenover de eerste ruiter?
4. Wie zijn in het bijzonder slachtoffer van de tegenbeweging die blijkbaar opgeroepen wordt
door de eerste ruiter? Let op vers 9-11 Wat is de kleur van hun hemelse kleding?
5. De Heere Jezus vraagt geduld en spreekt ook over het volledig moeten worden van het
getal van de broeders e.d. de volheid. Wat bedoelt Hij?
6. Het lijkt alsof Openbaring 6 uitloopt op het oordeel. Wat vind jij?
De tiende oefening
De verborgen vooronderstelling van de eschatologie van de Heere Jezus en die van Paulus is de terugkeer van het Joodse volk – tegen het eind van de tijd – naar hun land van herkomst. Beiden veronderstellen namelijk dat de antichrist zich zal manifesteren in de tempel in Jeruzalem. Daarvoor zal het nodig zijn dat het Joodse volk niet alleen terugkeert naar het land Israel maar ook dat ze Jeruzalem in handen krijgen en de tempel herbouwen. Wat bij de eschatologie van de Heere Jezus en die van Paulus redelijk verborgen blijft, wordt door Johannes expliciet benoemd, namelijk de terugkeer van Israël naar het land van herkomst, maar wat misschien nog wel belangrijker is de terugkeer van God maar Israel en andersom. Om die reden lezen we vooral Openbaring 7. Omdat de geschiedenis zich in de eindtijd concentreert op Israel lezen we ook Openbaring 11:1,2
Openbaring 7
1 Hierna zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde. Zij hielden de vier winden van de aarde tegen, opdat er geen wind zou waaien op de aarde, of op de zee of tegen enige boom.
2 En ik zag een andere engel opkomen van waar de zon opgaat, met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tegen de vier engelen aan wie het gegeven was de aarde en de zee schade toe te brengen,
3 en zei: Breng geen schade toe aan de aarde, en ook niet aan de zee en de bomen, totdat wij de dienaren van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben.
4 En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren er verzegeld uit alle stammen van de Israëlieten.
5 Uit de stam Juda waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Ruben waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Gad waren er twaalfduizend verzegeld,
6 uit de stam Aser waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Naftali waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Manasse waren er twaalfduizend verzegeld,
7 uit de stam Simeon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Levi waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Issaschar waren er twaalfduizend verzegeld,
8 uit de stam Zebulon waren er twaalfduizend verzegeld, uit de stam Jozef waren er twaalfduizend verzegeld, en uit de stam Benjamin waren er twaalfduizend verzegeld.
9 Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun hand.
10 En zij riepen met een luide stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam!
Openbaring 11:1,2
1 En mij werd een meetlat gegeven, die op een staf leek. En de engel was erbij komen staan en zei: Sta op en meet de tempel van God, het altaar en hen die daarin aanbidden.
2 Maar laat de buitenste voorhof van de tempel erbuiten en meet die niet, want die is aan de heidenen gegeven. En zij zullen de heilige stad vertrappen, tweeënveertig maanden lang.
De tiende vraagstelling.
Lees Openbaring 7:1-10 en wil antwoord geven op de volgende vragen.
1. Het lijkt er op dat God Zich volgens dit hoofdstuk – tegen het eind van de tijd – keert tot
Zijn oude volk Israel. Eens/oneens? Hoe zou je dit anders kunnen duiden?
2. Waarvoor waarschuwt de apostel de gelovigen uit de heidenen in Romeinen 11:20? Wat is
er vermoedelijk gebeurd met de gelovigen uit de volken als God Zich opnieuw wendt tot
Israel? Wat is vermoedelijk onze zonde?
3. Heeft zoiets eerder plaatsgevonden dat God geswitcht is van toe-wending tot de volken of tot Israel?
4. Acht je het mogelijk dat zich zoiets nogmaals voordoet, dat God Zich opnieuw wendt tot
Israel?
5. In Openbaring 11:1,2 kun je zien dat de geschiedenis inderdaad uitgaat van het herstel van de verhouding van God met Israel en Jeruzalem. Waar zie je dat aan?
De eerste letter van het antwoord – een gebouw – is de letter van de code. De letter is: